Deelder en Brood

In een strafzaak in de Zwolse rechtbank werd ik donderdag (7 juni) voor het blok gezet. Een officier van justitie kwam naar buiten met gevoelige informatie. Ik hoorde het aan, net als de advocaat, de griffier en drie rechters. Verder was er niemand in de zaal. Waarom ook? Het was een regiezitting, er stond maar een halfuurtje voor, het was op een zonnige dag eind van de middag. Hier viel geen vuurwerk te verwachten. De officier van justitie drukte mij, als enige aanwezige journalist, op het hart deze informatie niet te publiceren. Om een tipje van de sluier op te lichten: het gaat om een zedenzaak waarbij de officier geruchten wil ontzenuwen. En daarvoor wil ze de aangeefster opnieuw horen. En die aangeefster leest de krant waar ik onder meer voor schrijf, weet de officier. Ik vermoed dat een mogelijk tweede verdachte meeleest. En die haar zal influisteren haar bek te houden nog voor ze gehoord gaat worden zodra ze dat artikel leest. Ook de voorzitter – eerder te zien in de RTL5-reeks ‘Voor de rechter’ – verwacht vervolgens dat ik ‘prudent met deze informatie omga’.

Ze kennen me, die rechter en de officier. Maar ze weten ook waarom ik daar zit: om het publiek te informeren wat in dit gebouw gebeurt. Ik heb deze voorzitter en officier vaak de openbaarheid de liefde horen verklaren. Hoe de zoveelste advocaat met een verzoek de deuren voor de behandeling van een strafzaak te sluiten op zijn of haar plaats werd gezet. Ik heb ze altijd aan mijn zij gehad, wat openbaarheid betreft. Maar moet ik nu zwijgen? Het strafonderzoek kan spaak lopen als ik er over schrijf maar daar ben ik niet verantwoordelijk voor. Op de gang overleg ik met de officier van justitie. Op mijn initiatief want ze is al weggelopen. Dit is de zedenofficier bij wie ik het ooit voor elkaar heb gekregen dat ze door de gangen liep met ‘Oh kut! – Deelder en Brood’ op haar hand geschreven. Maar dat is een ander verhaal. Ik ken haar als een bevlogen zedenofficier maar ze heeft in mijn ogen een fout gemaakt. Het slagen of falen van een strafrechtelijk onderzoek moet niet in handen liggen van een journalist.

Verzoeken om juist wel te publiceren krijg ik vaker. Zoals in april, ook op een zonnige dag, maar dan buiten bij de Oostvaardersplassen. Het ANP heeft me er weer eens op uit gestuurd. Ik spreek meerdere demonstranten en er zitten veel natuurkenners tussen. Die allemaal op het ANP-net willen met hun verhaal. Als ik er niet over schrijf, gaan die dieren dood, is wat ze zeggen. Daarna volgt een langzaamaan-actie op de A6. Maar als we richting de snelweg rijden, breekt de colonne bij verkeerslichten. Ik buig af om een tweede demonstratie te verslaan bij het Provinciehuis in Lelystad. Dan belt een collega van het ANP. Er zijn geruchten dat de colonne nog voor de A6 wordt tegengehouden. Demonstranten zouden boos zijn: eerdere acties werden ook al opgebroken. De politie ontkent maar de bron blijft bij zijn verhaal. Met een belletje met enkele demonstranten – die op dat moment op de A6 rijden – weet ik dat gerucht te ontzenuwen.

Waar de een wil dat ik niets schrijf, wil de ander dat het verhaal de omvang van een boek bereikt of juist dat valse informatie wordt verspreid. Het is aan mij en mijn redacties de journalistieke afweging te maken wel of niet te publiceren, telkens weer. Om terug te komen op de zedenofficier: ik heb haar tijd gegund zodat de onderzoeksrechter zonder problemen de aangeefster kan horen. Maar zodra dat gebeurd is, krijg ik dat van haar te horen en wil ik weten wat daar uit kwam. Waarom ik die keuze maak? Omdat het mijn verhaal beter maakt. Nu publiceren roept alleen maar vragen op. Dat is de enige afweging die ik als journalist moet maken. Als mijn verhaal – in een landelijk of regionaal medium – de officier dan alsnog frustreert, weet ze al welk nummer ze op kan zetten. Dan hoeft ze alleen maar even op haar hand te kijken.